Afgelopen week zag ik een vlinder in de tuin. Ik vermoed dat het een Koolwitje was en het beestje fladderde rond boven de Helianthus waar nog veel bloemen aanzaten.
Op zich is het niet zo bijzonder dat er een vlinder rond fladdert in de tuin, maar deze keer trok het beestje toch meer mijn aandacht dan anders. Dat kwam door de erg harde wind die er waaide.
Door de storm werd de vlinder naar plekken geblazen waar het eigenlijk niet wilde zijn, om de doodeenvoudige reden dat daar geen planten en bloemen waren. Met bovenvlinderlijke krachtinspanning fladderde het beestje dan weer zigzaggend terug naar de plek waar het de zinnen op had gezet. De gele bloemen dus.
Door deze harde wind, herhaalde het weggeblazen worden en weer terug fladderen zich voortdurend. Het was bijna een ballet voor vlinder en wind.
Maar wat er ook gebeurde, het beestje was niet af te brengen van het voornemen juist naar die bloemen te gaan die vol in de wind stonden.
Door mijn zeer gebrekkige kennis omtrent het leven van vlinders ging ik er van uit dat het beestje daar wilde zijn om nog wat restjes nectar uit de bloemen te halen. Ik bedacht me dat het wel heel veel werk verzette, erg vasthoudend was en dus een grote honger moest hebben. Als ik de vlinder was geweest, was ik al lang naar een andere bloem gegaan, eentje die niet zo in de wind lag en daardoor waarschijnlijker makkelijker te bereiken zou zijn.
Maar “mijn” vlinder dacht daar anders over.
Na vele mislukte pogingen slaagde de vlinder er eindelijk in die plant te bereiken die het zich in het kleine vlinderhoofd had ingeprent en, voor mij toch nog onverwacht, landde de vlinder op een van de gele bloemen.
Ik haalde opgelucht adem en voelde ineens hoe ingespannen ik naar deze worsteling had staan kijken. Een zekere trots voor “mijn doortastende vlinder” maakte zich van mij meester.
Na ongeveer een minuut op de bloem te hebben gezeten, deinend in de wind, waarbij het de vleugels beurtelings spreidde en sloot, vloog de vlinder op en verdween uit het zicht.
Met samengeknepen ogen probeerde ik het beestje nog uitgeleide te doen met mijn blik, maar ik tuurde tevergeefs in de onstuimige lucht.
GETIJDE IV
Ik heb het allemaal zelf bedacht:
de dansen, het water,
de auto, het ijs.
Alleen jou, jou heb ik niet bedacht.
Jij was uit de doorzichtige tijd gekomen
misschien zoals ik, misschien anders.
Jij had een miljoen jaar wereld
als een eierschaal achtergelaten
en daar sta je
boven op het bestaande
een vlinder in de winter.
Tot het ogenblik kruimelt, breekt
en ons opvreet
en zichzelf verteert tot de wolk
die zo groot was als alles
en zo groot was als niets.
Cees Nooteboom
(Dit gedicht maakt deel uit van het vierluik GETIJDE).
Een gedachte over “Vlinder”