Gisteren was weer zo’n dag, harde wind, felle regenbuien en soms, tussen de grijze wolken door, tegelijkertijd de zon.
“Het is kermis in de hel,” zei mijn moeder dan.
Ze bedoelde daarmee dat het regende en tegelijkertijd de zon scheen.
De kans op een regenboog was aanzienlijk bij zulke omstandigheden en als kind speurde ik met samengeknepen ogende hemel af.
Mijn moeder was een vrouw van gezegden en spreekwoorden.
Ze gebruikte ze “te pas en te onpas.”
Tegenwoordig worden ze niet veel meer gebruikt, maar gedurende mijn jonge jaren was het “schering en inslag.”
Voor bijna ieder voorval of situatie had mijn moeder wel een spreekwoord of gezegde paraat.
Als ik mijn Brinta ’s morgens te schielijk opat, omdat ik te lang had getreuzeld en te laat dreigde te komen op school, en daardoor mijn tong brandde, zei ze prompt: “Beter hard geblazen dan de mond gebrand.”
En als mijn zus protesteerde tegen de dagelijkse lepel levertraan repliceerde ze: “Bitter in de mond, maakt het hart gezond,” of soms ook wel “Baat het niet dan schaadt het niet.”
Zo’n gezegde was dan ook direct een “pleister op de wonde,” verder werd er weinig aandacht meer aan het kinderleed besteed.
Er waren er natuurlijk ook die ik absoluut niet begreep als kind en “ik keek dan alsof ik het in Keulen hoorde donderen.”
Die raadselachtige zinnen gingen in mijn hoofd een eigen leven leiden.
“Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen,” en “Het kind met het badwater weggooien.”
Ik nam ze in die tijd vooral letterlijk en had er de wildste fantasieën bij.
Omdat spreekwoorden en gezegden in onbruik zijn geraakt en daardoor nog maar mondjesmaat worden gebezigd, hoor je tegenwoordig nog wel eens verhaspelingen.
“Het escaleert helemaal uit de hand,” of “Hij slaat de spijker volledig mis.”
En op Twitter las ik laatst: “Lubach trekt hard aan de noodklok over criminaliteit in Brabant.”
Het wachten is op iemand die de noodrem luidt.