De Zaak (kort verhaal)


Er zit een melodietje in haar hoofd, maar telkens als ze het mee wil neuriën is het weg. Ze herinnert zich dat Frans het floot als er geen klanten in de winkel waren. Toen de crisisjaren kwamen floot hij het steeds vaker.

Die jaren kan ze zich nog goed herinneren. Het was moeilijk om met het geld dat ze met de kruidenierszaak verdienden rond te komen, maar steeds weer wist ze de eindjes aan elkaar te knopen.
‘Ik steek die rotzaak in brand,’ zei Frans steeds vaker tegen haar. ‘Op die manier krijgen we er tenminste nog iets voor terug van de verzekering.’
Ze werd altijd bang als hij zo praatte. Niet dat ze geloofde dat hij het zou doen, maar toch.
‘Ik steek die rotzaak in brand.’
Bets schudt haar hoofd en kijkt op de klok.
‘Halfacht pas,’ mompelt ze.
Wat had Henk ook al weer gezegd. Tien uur of twee uur? Nou ja, het maakt ook niets uit of ze nu op Henk wacht of dat ze hier zomaar zit, zoals iedere dag.
Ze schuifelt naar het brandende theelichtje en schenkt haar kopje nog eens vol. MOEDER staat erop, met gouden krulletters. Frans had er een waar VADER opstond. Steunend bukt ze zich en pakt van achter het glas-in-lood deurtje van het theemeubel een kopje, doet er een schep suiker in en schenkt het vol. Als ze weer in haar stoel bij het raam zit, ziet ze naast het theelichtje het kopje staan. VADER staat erop en er zit thee in. Met gefronst voorhoofd kijkt ze ernaar en dan naar het kopje in haar hand.
Frans laat ook altijd zijn thee koud worden. Ik zal het maar even naar de winkel brengen.
Met het rinkelende kopje loopt ze naar het keukentje, gooit de thee in de gootsteen en zet de kop en schotel in het afdruiprek.
Zittend in de stoel voor het raam schrikt ze wakker. Er wordt op de deur wordt geklopt die direct daarna openzwaait. Een jonge vrouw in een witte jasschort stapt naar binnen.
‘Goedemorgen mevrouw Boersma ik kom even uw bed verschonen.’
De vrouw legt een stapel witte lakens en slopen op tafel en begint het bed af te halen.
‘Het is fris hier, zal ik de verwarming wat hoger zetten?’ zegt ze en loopt naar de knop van de radiator onder de ven­ster­bank. ‘Waarom zit u met uw jas aan mevrouw Boersma, gaat u weg?’
‘Ja, mijn zoon Henk komt me om twee uur ophalen. Morgen ben ik jarig en dat vieren we bij hem thuis.’
Bets voelt dat haar linkervoet ijskoud is. Dan ziet ze dat ze maar een pantoffel aan heeft. Als die vrouw straks weg is zal ze Frans vragen of hij weet waar haar pantoffel is. Misschien heeft hij de loszittende zool wel vastgelijmd.
‘Zo dat is beter hè,’ zegt de vrouw terwijl ze het vest van Bets dichtknoopt. ‘Ik zal uw jas zolang over de stoel hangen, dan kunt u hem straks zo pakken. Nu ga ik eerst even verder met het verschonen van uw bed.’
Bets kijkt naar buiten. De regendruppels trekken natte sporen over het glas zodat de buitenwereld er vertekend uitziet. Diep beneden op de brede verkeersweg rijdt een felrode brandweerauto snel voorbij. Als ze haar ogen tot spleetjes knijpt ziet ze het blauwe zwaailicht weerkaatsen in de druppels op het raam.
‘We kunnen niet eens meer behoorlijke kleding voor de kinderen kopen,’ hoort ze Frans zeggen.
Het was een moeilijke tijd voor hem. Dag en nacht was hij met de zaak bezig en niets kon hij doen om de ondergang ervan tegen te gaan. Op een gegeven moment leverden zelfs de grossiers niet meer. Toen de winkel uiteindelijk gesloten werd, was hij een gebroken man. Misschien had hij toch wel gelijk gehad. Verzekerings­maat­schap­pijen gaan niet failliet.
‘Je mag het nooit zonder mijn medeweten doen hoor Frans,’ zegt ze ineens hardop.
De vrouw stopt met haar werk en vraagt verbaasd: ‘Wie is Frans mevrouw Boersma?’
Hoe weet die vrouw zijn naam nou, denkt Bets en pakt een foto van de vensterbank.
‘Kijk dat is Frans, mijn man.’
Bets ziet de vastberaden blik in zijn donkere ogen.
‘Tien jaar geleden is hij gestorven, totaal versleten. De zaak hè, daar is hij nooit bovenop gekomen.’
‘En hoe lang woont u nu alweer bij ons?’ vraagt de vrouw. Ze schuift de pantoffel aan Bets linkervoet.
Bets kijkt naar haar voet. Ze vraagt zich af waarom die vrouw denkt dat ze hier woont.
‘Een paar maanden nadat Frans begraven is ben ik hier gekomen. Henk, mijn zoon, stond erop. Hij vond het niet goed dat ik alleen in het huis bleef wonen. In het begin kwam hij me hier vaak opzoeken, maar nu zie ik hem bijna nooit meer. Hij heeft het te druk met zijn zaak. Radio’s en televisies verkoopt hij.’
De vrouw knikt. ‘Maar over een paar uurtjes komt hij u ophalen. Voor uw verjaardag.’
‘Ja,’ zegt Bets, ‘voor mijn verjaardag die ik eigenlijk niet wil vieren. Op mijn leeftijd moet je dat niet meer doen. Dan ben je dankbaar voor iedere dag. Iedere dag zou je moeten vieren. Niet elk jaar, daar zit te veel tijd tussen. Dat is de Goden verzoeken. Maar ja, voor iedere dag heeft Henk natuurlijk helemaal geen tijd.’
‘Ik zal een nieuw kopje thee voor u inschenken,’ zegt de vrouw, ‘deze is helemaal koud geworden. Maar dan moet ik snel verder, ik heb nog erg veel te doen.’
Bets kijkt hoe de vrouw het bed opmaakt. Straks zal ze het zelf weer over moeten doen. Ze houdt niet van zo’n smalle omslag. Voorzichtig zet ze de foto terug in het hoekje van de vensterbank.
Afwezig staart Bets naar de ruitenwisserbladen die telkens venijnig over de ruit vegen. De autogordel snoert hinderlijk in haar hals en de rook van Henk’s sigaar maakt haar een beetje misselijk. Vanuit haar ooghoeken ziet ze hoe hij met een verbeten gezicht op de weg kijkt. Het bekende trekje. Als kind kon hij ook vaak zo kijken. Als ze hem vroeg iets voor haar te willen doen. Vooral kolen scheppen, daar had hij een gruwelijke hekel aan. Met een driftig gebaar haalde hij dan zijn hand door het haar. Dan wist ze dat hij echt kwaad was. Van die mooie donkere krullen is niet veel meer over. Kaal, net als Frans. Trouwens, hoe ouder Henk wordt, hoe meer ze het gezicht van Frans erin ziet. Hij lijkt helemaal op zijn vader. De snelle, driftige bewegingen. Dat wagge­len­de loopje en de iets opgetrokken schouders.
‘Hoe gaat het met de winkel?’ vraagt ze.
‘Slecht,’ antwoord Henk, ‘te veel concurrentie van de grote zaken.’ Hij zwijgt.
‘En met Ria?’ vraagt ze weer. ‘Heeft ze nog steeds zo’n last van haar rug?’
Henk kijkt haar even verbaasd aan.
‘Van haar rug? Voor zover ik weet heeft ze dáár nog nooit last van gehad. Volgens mij ben je in de war met iemand anders.’ Hij vloekt binnensmonds en claxonneert langdurig. Ze kijkt naar hem. Hij is een vreemde voor me geworden, denkt ze. Ik zie hem tegenwoordig zo weinig. Wat eigenlijk het fijnste is als ik hem zie, is dat hij me zo aan Frans herinnert. Net of ik hem weer bij me heb.
Ineens zwaait het portier aan haar kant open en kijkt ze in het vermoeide gezicht van Ria.
‘Was je in slaap gevallen moeder?’ vraagt ze.
‘Nee hoor,’ antwoordt Bets, ‘ik was alleen wat misselijk geworden door het rijden.’
Ria helpt haar uit de auto. Gearmd lopen ze langs de zijkant van de winkel naar de achterkant van het huis. Vanuit de lage, kale struiken schiet een merel luidruchtig weg. De tuin ziet er verwaarloosd uit. Tussen de groen uitgeslagen tegels groeit mos. Thuis moest Henk dat met een oud aardappelschilmesje weghalen.
‘Het is geen gezicht voor de klanten,’ zei Frans als Henk tegenstribbelde.
Bets rilt en bedenkt dat ze beter haar dikke jas aan had kunnen doen in plaats van haar regenjas. Maar ja, deze hing nu eenmaal klaar over de stoel. Toen Frans de jas klaar hing moet hij niet geweten hebben dat het zo kil was. Hij had het trouwens nooit koud.
In de kamer is het lekker warm en al snel komt Ria met de koffie.
‘Sorry dat Henk zo laat was,’ zegt ze, ‘maar hij had een belangrijke bespreking met iemand van de bank wat nogal uitliep.’
Bets wil op de pendule kijken hoe laat het is maar er staat alleen zo’n modern ding met van die knipperende puntjes. 16:00 staat erop. Slag bij Nieuwpoort, denkt ze.
Het eten smaakt haar niet. Diepvries maaltijd, uit zo’n zilverkleurig bakje. Op de televisie reclame ziet ze dat wel eens. Het wordt in een paar minuten opgewarmd in een magneetoven, of zoiets. Ria en Henk hebben ook zo’n ding. Echt door en door warm wordt het er niet in, de aardappels zijn alweer koud.
‘En moeder, wat vind je van de zaak nu de verbouwing klaar is?’ vraagt Henk.
‘Mooi jongen,’ antwoord ze terwijl ze een glazig aardap­pel­tje aan haar vork prikt. ‘Heel mooi, je vader zou trots op je zijn geweest. Dat moet een hoop geld gekost hebben.’
Henk knikt. ‘De enige manier om aan de moordende concurrentie het hoofd te kunnen bieden is moderniseren, bijblijven. Ja en natuurlijk ook scherpe prijzen. Het heeft me flink wat moeite gekost een lening te krijgen. Tot onze nek zitten we nu in de schulden, maar het is de enige manier.’
‘Henk overdrijft wel een beetje hoor moeder,’ zegt haar schoondochter met een knipoog.
‘Ik overdrijf helemaal niet,’ zegt Henk terwijl zijn hoofd rood wordt. ‘Voorlopig hebben we alleen schulden en kunnen we voor de bank werken. Het is voor ons kleine middenstanders bijna niet meer te doen. De grote zaken trekken alle klanten weg. Ik snap niet dat de mensen daarin trappen, want service geven ze niet. Daar hebben ze nog nooit van gehoord. Nee moeder ik overdrijf helemaal niet. Als het zo door gaat, gaan we nog failliet.’
Driftig schuift Henk zijn stoel achteruit. Uit een glanzende koker pakt hij een sigaar en steekt hem aan.
‘Je moeder is nog aan het eten Henk,’ zegt Ria. ‘Misschien zou je de beleefdheid op kunnen brengen nog even te wachten.’
De rook kringelt in blauwe slierten in het licht van de lamp omhoog. Met een zucht schuift Bets het aluminium bakje naar het midden van de tafel. Henk tipt er direct zijn as in.
‘Ja Frans,’ zegt ze, ‘een eigen zaak is altijd zorgen.’
Henk kijkt verbaasd naar Ria die glimlachend haar schouders optrekt.
‘Moeder,’ zegt Henk, ‘we moeten vanavond naar een feest van de middenstandsvereniging. Juist nu is het belangrijk dat we contact houden met de andere winkeliers, dus we kunnen er niet onderuit. Morgen op je verjaardag zijn we vanzelfsprekend wel thuis. Vanavond moet je dan maar tv kijken. Of misschien wil je wel vroeg naar bed, zodat je morgen fit bent.’
‘Ik heb me verheugd op een gezellige avond met z’n drietjes,’ zegt Bets. ‘Maar wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen.’
Ria staat abrupt op. Ze zet de etensboel op een dienblad en loopt de kamer uit.
‘Natuurlijk waren wij vanavond liever thuis gebleven,’ zegt Henk. Met samengeknepen ogen kijkt hij naar de gloeiende punt van zijn sigaar. ‘Maar nogmaals moeder, we kunnen er niet onderuit. Het is in het belang van de zaak.’
Met een diepe zucht loopt hij de kamer uit en trekt de deur hard achter zich dicht.
Ik had gewoon thuis moeten blijven, denkt Bets. Gewoon samen met Frans.
Vanuit de keuken hoort ze Henk en Ria tegen elkaar schreeuwen. Ze staat op en loopt naar het raam vanwaar ze uitkijkt in de tuin. In het licht dat door de geopende keukendeur naar buiten valt, ziet ze Ria met driftige gebaren de etensresten in een plastic vuilniszak gooien.
Na de afwas was altijd het fijnste moment van de dag. De kinderen in bed, en Frans en zij samen met een kop koffie aan tafel de kas opmaken. Later werd het een kwelling om steeds weer te zien hoe weinig er die dag verkocht was.
‘Ik steek die rotzaak in brand,’ galmt het door haar hoofd.
Ze gaat op de bank zitten en sluit haar ogen.
‘Moeder we gaan hoor,’ hoort ze Ria vlakbij haar oor zeggen. ‘Hier is koffie en de krant.’
Bets opent haar ogen en ziet Ria voorovergebogen bij haar staan. Ze draagt een lange zwarte jurk met een laag uitgesneden hals. Net boven de ruimte tussen haar borsten hangt een goudkleurig hugenotenkruisje.
‘Laat het licht maar branden als je naar bed gaat.’
Bets knikt. ‘Doe wel een sjaal om,’ zegt ze, ‘je hebt zo een kou te pakken.’
Ria kijkt omlaag en drukt haar hand met gespreide vingers op haar blote hals.
Een auto claxonneert langdurig.
‘Nou tot morgen dan maar,’ zegt Ria en loopt haastig de kamer uit.
Henk vergeet me gedag te zeggen, denkt Bets. Hij maakt zich te veel zorgen. Leeft alleen maar voor de zaak. Die schulden drukken te zwaar op zijn schouders. Frans zou wel weten wat er moest gebeuren. Toch is de zaak uiteindelijk zijn dood geworden. Henk ziet er ook al zo slecht uit. Spanningen, niets dan spanningen. Dat is niet goed voor een mens. Zeker niet voor mijn Henk.
In de keuken vindt ze twee plastic flessen met spiritus en één met lampolie. Ze loopt ermee naar de winkel, zet ze op de toonbank en doet alle verlichting uit. Langzaam rolt ze de op de toonbank bevestigde rol bruin pakpapier af.
‘Frans, waar ben je? Kom me alsjeblieft helpen,’ zegt ze zachtjes. ‘Ik durf het niet alleen.’
Als de rol leeg is, schroeft ze de doppen van de flessen met spiritus en giet ze leeg over het papier. Angstig kijkt ze om zich heen. Bij het door de etalageruit binnenvallende licht van een lantaarnpaal, ziet ze in een hoek van de winkel Frans staan. Hij knikt geruststellend. Wees maar niet bang, zeggen zijn donkere ogen, ik ben immers bij je. Met bevende handen strijkt ze een lucifer aan en gooit deze op de hoop papier. Ogenblikkelijk staat ze in een kring van blauwe vlammen. Snel wil ze de dop van de fles met lampolie afschroeven, maar deze maakt alleen een ratelend geluid. Ze probeert het nogmaals, maar de dop is niet van de fles te krijgen. Naast de kassa ziet ze een schaar liggen. Ze pakt hem en begint er wild mee in de fles te steken. De olie spat alle kanten op en vat vrijwel direct vlam.
Overal om haar heen zijn nu vlammen. Ze probeert naar Frans te kijken, maar door het felle licht van het vuur kan ze hem niet meer zien.
‘Frans, waar ben je,’ roept ze. ‘Ik heb het gedaan. Eindelijk heb ik het voor je gedaan.’
Met een glimlach op haar gezicht kijkt ze naar haar jurk en ziet hoe de vlammen langs haar benen omhoog kruipen.

Een gedachte over “De Zaak (kort verhaal)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.