Over de eenzaamheid


Ik rits mijn vinger door de bovenkant van de enveloppe, haal de brief er uit, vouw hem open en laat mijn ogen over het gelijkmatig priegelige handschrift gaan:

 

‘Lieve jongen,

Het is zaterdagavond. Mijn huisgenoten zijn het hele weekeinde weg. Ik heb de godganse dag in bed gelegen en geluisterd naar de stilte om me heen. De stilte van het huis. Ik dacht na over de momenten van het alleen zijn. Op mezelf worden teruggeworpen. Momenten die ik met je zou willen delen, waar ik je over wil vertellen.

Luister, ik zal je schrijven van de EENZAAMHEID.

Stel je voor: je zit in de trein van Karachi naar Lahore. Je eerste echte ontmoeting met het werelddeel Azië. Het is een diep ingrijpende belevenis: schokkend en boeiend tegelijk. Alle gevoelens die je in je donder hebt, worden daar in je wakker geschud. Bewogenheid, zelfmedelijden, hartstocht, erotiek, sentimentaliteit, opstandigheid, maar bovenal een gevoel van eenzaamheid.

(Ik merk dat ik je er alleen in platte clichés over kan vertellen. In woorden die de lading niet dekken. Maar ik weet dat je me begrijpt, jij immers was daar ook.)

En toch zijn er gedurende de vierentwintig uur dat de treinreis duurt onophoudelijk mensen om je heen. Overal staan ze, zitten ze, liggen ze. Tot in de toiletten toe.

Je zit, of beter gezegd je hangt onderuit gezakt, op een van de balkons bovenop je rugzak. Als je naar buiten kijkt trekt er een totaal vreemd en hoofdzakelijk kaal stoffig landschap aan je oog voorbij. Onder de brandende zon zie je, binnen het kader van het raam als bij een film, mensen bezig met het bewerken van het dorre land. Je ziet gebukt staande vrouwen, mannen achter een span benige ossen, naar de trein zwaaiende kinderen, en in de ochtenduren mensen die gehurkt langs het spoor hun behoeften doen, hun rug naar de voorbij rijdende trein gekeerd. En aldoor is er de hitte, de alles omvattende klamme hitte. Alles aan je is nat, je kleding plakt aan je lijf. Het zweet, vermengd met het stof dat door de glasloze, getraliede coupéraampjes naar binnen waait, dringt door tot in alle poriën en schuurt je rug en armen. Je ogen branden alsof de binnenkant van je oogleden met puimsteen is bekleed.

Zodra het moment daar is dat de trein tot stilstand is gekomen, bieden voor diezelfde ramen de venters die op de perrons lopen hun koopwaar aan en leuren met hun mierzoete thee (als je er nu aan terugdenkt hoor je weer hun geschreeuw dat je door heel Azië achtervolgde: ‘Chai, chai’). Je ziet hoe een ware stoet van bedelaars door de wagons trekt.

Op een moment dat de trein op een station stilstaat, ben je even ingedommeld, met je hoofd naar voren geknikt, je kin op je borst. Ineens voel je een hand op je blote voet. Je opent verschrikt je ogen en ziet een kleine jongen. Hij zit naast je op de gore, stoffige vloer. Zijn misvormde benen zijn volkomen in elkaar verstrengeld, als de biezen bij een gevlochten mat. Hij kijkt je aan met vragende, zwarte ogen. Al de armoede en ellende van zijn land zie je in die ogen samengebald. Zijn rechterhand, als een vergroeide klauw met nagelloze vingers, blijft op je voet rusten. Zijn andere hand houdt hij, in een kom gevormd, bedelend voor je gezicht. Je voelt je volkomen machteloos, weet totaal geen raad met de situatie. In een bijna automatisch gebaar gaat je hand naar de buidel onder je kleding waar je je geld en paspoort draagt. Je pakt er een biljet van tien Rupees uit. (Tien Rupees denk je, is dat wel genoeg?) Op dat moment, voor jou volkomen onverwacht, plaatst een man in een militair uniform zijn zwarte laars tussen jou en de jongen en belet op die manier dat je het geld aan het kind kan geven. Dan snauwt hij de jongen een paar woorden toe. Je ziet hoe het kind ineenkrimpt en zich slepend door het smalle gangpad van je verwijdert. ‘You, do not give them beggars anything,’ is het enige dat de man tegen je zegt. Als je naar het waarom ervan vraagt, kijkt hij je met zijn hoofd iets schuin even minachtend aan. Vervolgens trekt hij zijn baret van onder zijn epaulet vandaan, zet hem op en stapt de trein uit. Kokend van machteloze woede kijk je om je heen of iemand heeft gezien wat er is gebeurd, maar geen mens lijkt acht op jou te slaan. Iedereen is met anderen of met zichzelf bezig.

Dan begint in je lichaam de eenzaamheid te groeien. Te woekeren als een kankergezwel. Je begrijpt dat je daar alleen bent, absoluut alleen. Met al die mensen om je heen ervaar je toch het gevoel van volslagen godverlatenheid.

Liefs x

Bron afbeelding: Pinterest

9 gedachtes over “Over de eenzaamheid

  1. Beklijvende brief. Mooi geschreven.
    Eenzaamheid is vooral voelbaar tussen mensen die alleen met zichzelf bezig zijn. Zeer eigentijds verschijnsel… helaas… Eenzaamheid tussen anderen is veel pijnlijker dan het soort eenzaamheid dat je voelt als je alleen in een hutje op de hei zit.
    De keren dat ik mij eenzaam voelde in mijn leven, waren toch de keren dat ik in gezelschap vertoefde…
    Een fijn weekend Harme. Hopelijk geen eenzaam.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.