5. Niet bidden, maar vechten (2/2)
Maar wat is het ergst, wat doet het meest pijn? Hoe moet ze zich in godsnaam haar dochter herinneren?
Zijn het de verwijten die Rebekka haar had gemaakt vlak voordat ze stierf? De holle nietszeggende ogen, de verbitterde mond? Of was het haar bloed dat langzaam, tergend langzaam werd opgezogen in de lichte wollen vloerbedekking?
“Jij hoeft beslist geen schuldgevoel te hebben… Ze heeft zelf voor dat leven gekozen… Jij hebt alles gedaan wat in je vermogen lag… De enige die schuld heeft aan haar dood is zijzelf.”
Holle frasen. Hoe vaak heeft ze dat gelul aan moeten horen. In de psychiatrische kliniek, van haar ouders en vrienden, van haar therapeut, en zelfs nog van Gerard. Maar niemand, geen levende ziel, heeft ook maar enig benul van de strijd die zij met Rebekka heeft gevoerd. Niemand kan begrijpen waarom ze haar nooit los zal kunnen laten.
Wild slaat Rivka het laken terug en gaat rechtop zitten. Van het kastje naast het bed pakt ze een sigaret en steekt hem aan. Ze stopt haar koude handen tussen haar dijen en laat de sigaret in haar mondhoek hangen terwijl ze de rook diep inhaleert en daarna met haar uitademen langzaam uitblaast.
‘God-ver-dom-me,’ zegt ze hardop.
Ze spreekt het woord niet uit als een vloek of een verwensing, maar als een gebed. Als een smeekbede.
Bidden.
Toen Rivka eindelijk aan zichzelf had kunnen toegeven dat haar dochter, haar Rebekka, verslaafd was aan harddrugs, begon ze na jaren weer te bidden. In het schemerdonker, met de gordijnen dicht, als ze op haar rug lag en naar het plafond van de slaapkamer staarde. Eerst heimelijk en onwennig, met lange tussenpozen tussen de zinnen, zoekend naar de juiste woorden. Later meer vanzelfsprekend en openlijker. Soms vouwde ze zelfs haar handen en kneep haar ogen zo stijf dicht dat de sterren voorbij flitsten. Ze bad smekend, vragend, gebiedend, soms ook verwensend, maar altijd zonder dat ze er zelf echt in geloofde. Ze deed het meer als wanhoopsdaad, als laatste redmiddel, dan uit een religieus besef. Steeds was er de vertwijfeling en het gevoel van falen.
In die tijd dacht ze vaak terug aan haar eigen jeugd. Het leven was toen zo makkelijk geweest. Zo duidelijk ook. Haar ouders en God hadden de grenzen voor haar vastgesteld en ze was te naïef, te kinderlijk ook, om zich daar niet aan te houden. In die tijd had ze een blind vertrouwen in de toekomst gehad. Alles was immers voorbeschikt. Predestinatie, zoals ze dat op catechisatie had geleerd: de voorbeschikking van God tot eeuwig heil of eeuwige verdoemenis.
Nu vraagt ze zich vaak af waarom gelovigen bidden als alles wat betreft leven en dood toch al vaststaat. Proberen ze God op die manier te vermurwen? Nederig en op hun knieën.
De enige keer dat ze met haar vader over Rebekka’s verslaving had gesproken, had hij haar handen in de zijnen genomen en gezegd: ‘Al kunnen wij het niet doorgronden, toch heeft God overal een bedoeling mee. Gods wegen zijn nu eenmaal niet altijd helder voor ons stervelingen, maar het is wel de juiste weg.’ Ze moest bidden, had hij gezegd. Bidden en geloven.
Woedend was ze de kamer uitgelopen en had de deur achter zich dicht gesmeten. Ze zou niet meer bidden, nooit meer. Ze zou vechten. Vechten voor haar dochter zo lang als nodig zou zijn.
Bron afbeelding: Pinterest
De rouw, de hulpeloosheid en de vertwijfeling spreken sterk uit dit verhaal.
LikeGeliked door 1 persoon
Dank je Wel, trouwe lezer.
LikeGeliked door 1 persoon
Herkenbaar. Gelovig zijn, grenzen worden gesteld, Gods ondoorgrondelijke wegen, twijfel, afhaken, bij angst een poging doen……
LikeGeliked door 1 persoon
Ja precies zo werkt het bij haar.
LikeGeliked door 1 persoon