
Voor wie is poëzie? (31)
TIJDSBESEF Felle scherpte van het zomerlicht kust haar ogen met de lieflijkheid van een uit de schede getrokken zwaard als een tong van vuur stoffige hoogzomerwarmte ontneemt haar de ademen die stottert in haar keel schelle stadsgeluiden vechten om een eerste plaats op haar trommelvlies haar broze hand omklemt het kleine medaillon met de nog kleinere foto te klein voor haar troebele ogen altijd vochtig maar wel wijst ze mij met priemende vinger op de maan bleek aan de zonverlichte hemel alsof God een fout heeft gemaakt het besef van dag en nacht kwijt is vervaging van zicht en tijd … Lees verder Voor wie is poëzie? (31)