‘Bent u daar eindelijk dominee?’ vroeg ze toen ik de kamer binnen kwam.
Ze lag op haar rug in bed, de bleke handen als moe gevlogen vogels naast haar lichaam uitgestrekt op het witte linnen. Veel verschil in kleur was er niet zo op het eerste gezicht. Haar hoofd draaide ze niet in mijn richting toen ik naast haar bed kwam staan, maar ze bleef omhoog staren naar het plafond, naar iets dat kennelijk alleen zij kon zien.
‘Nee,’ zei ik zachtjes, ‘ik ben de dominee niet. ‘Zou u graag willen dat de dominee bij u langs komt?’ Ze reageerde niet op mijn vraag, maar bleef naar het plafond kijken.
‘Zou u met mij willen bidden dominee?’ vroeg ze met zachte stem.
‘Maar ik ben niet de dominee,’ zei ik opnieuw. Ik schrok van mijn eigen stem die harder klonk dan ik eigenlijk wilde.
Toen draaide ze haar hoofd naar mij en keek me aan. Haar ogen waren vochtig, er leek een grijs waas over te liggen. Op haar nachtkastje zag ik een dichtbundel van Leo Vroman liggen. Ik pakte hem op en liet hem haar zien. ‘Zal ik een gedicht voor u voorlezen?’ vroeg ik.
Ze glimlachte naar me en zei: ‘Dat is misschien wel beter dan bidden.’
Ik knikte, bladerde in het boekje en las:
SLUITING
Als ik morgen niet opsta
moet je niet schrikken
per slot, elke opera
en alle toneelstukken
hebben hun ogenblikken,
het vallen van gordijnen
of andere ongelukken.
Dit is dan het mijne.
Sluit dus mijn gezicht,
doe die mond en twee ogen
maar netjes dicht
en ik ben voltooid.
Laat zo maar gaan,
en die oren mogen
nog openstaan,
want je weet maar nooit.
Toen ik klaar was met lezen verscheen er een glimlach op haar gezicht en knikte ze. ‘Dat was heel mooi,’ zei ze met die zachte stem van haar. ‘Dank u dominee.’
Foto: © Harme van Kamp – Amsterdam