Lofzang op het Hooglied


Een ouder vriendje die bij mij in de zesde klas zat van de Gereformeerde lagere school, had mij er op geattendeerd. Het was een lange, slungelachtige jongen met een licht getinte huid die een geur van pindakaas bij zich droeg en wiens donkere haar altijd glansde. Op een dag, toen we zwijgend naast elkaar van school naar huis liepen, zei hij ineens tegen mij dat er best wel hete stukjes in de bijbel stonden. Ik keek hem onthutst en niet begrijpend aan, maar wilde ook niet direct om verduidelijking vragen, bang als ik was voor dom te worden versleten. Ik zag hoe hij zijn ogen samenkneep, even nadacht en toen zei: ‘Je snapt geen moer van wat ik zeg hè, lees Hooglied dan maar eens, dan zal je begrijpen wat ik bedoel.’

Thuis gekomen zei ik tegen mijn moeder dat ik nog iets moest leren voor de catechisatie van die avond en sloot me met de bijbel op in mijn kamertje. Gespannen bladerde ik door het zacht ritselende dunne papier op zoek naar het Bijbelboek Hooglied en begon te lezen.

Hoe schoon zijn uw schreden in de sandalen,
vorstendochter!
De welvingen van uw heupen zijn als sieraden,
werk van meesterhanden.
Uw navel is een welgevormd bekken,
waaraan geen gemengde wijn ontbreke;
uw schoot is een tarwehoop,
omzoomd met leliën.
Uw beide borsten zijn als tweeling-jongen
van gazellen.
Uw hals is als de ivoren toren,
uw ogen zijn als de vijvers van Hesbon
bij de poort Bath-Rabbim,
uw neus is als de toren van den Libanon,
uitziende op Damaskus.
Uw hoofd op u is als de Karmel,
uw haardos is als purper:
een Koning is gevangen in die lokken. 

In het begin kwamen de woorden en zinnen vreemd op mij over en begreep ik de beeldspraak niet zo goed, maar hoe meer ik las en herlas, hoe meer geboeid ik raakte door de tekst. De woorden die wij als opgroeiende jongens in onze naïeve onwetendheid slechts tegen elkaar durfden fluisterden, zag ik daar zwart op wit gedrukt staan op het dunne Bijbelpapier.

Vanaf dat moment was mijn interesse voor de Bijbel gewekt en met name voor het boek Hooglied. Ik verslond de woorden, zinnen, bladzijden en herlas ze telkens weer. De beelden die ik er bij fantaseerde projecteerde ik op het mooiste meisje uit mijn klas waarnaar ik vurig verlangde, maar die onbereikbaar ver was. In gedachten sprak ik haar aan als mijn liefste en schoonste onder de vrouwen. Ik rook de geur van haar adem die zoet was als die van rijpe appels, haar ontluikende borsten waren als druiventrossen, haar ogen onder haar sluier als duiven en haar haren als een stroom van purper.

Zonder dat ik me daarvan toen bewust was, las ik mijn eerste liefdespoëzie.