Noem mij


Ze was een paar weken eerder overleden dan haar moeder. Dat kon ze zien aan de datum die op het simpele kunststof bordje stond dat in het zand was geprikt naast het graf van haar moeder. Een rechthoekig stuk zand, kaal, zonder ook maar één bloem. Twee jaar stond dat simpele witte bordje er nu. Twee jaar waarin er niets was gebeurd met dat graf.

Het graf van haar moeder zag er verzorgd uit. Verse bloemen, een bakje met violen, een wit stenen engeltje en natuurlijk een kleine zwart marmeren poes. Daar had haar moeder veel van gehouden van poezen, ook al had ze niet altijd geweten hoe er mee om te gaan.

Ze ergerde zich aan de kale groeve naast haar moeder. Niet omdat het een ontluisterend kaal stuk zand was waar nog altijd geen steen op stond, maar omdat ze gewoonweg niet kon begrijpen dat er nooit iemand de moeite nam het graf van die jonge vrouw te verzorgen. Ergens moet er toch iemand zijn die haar heeft gekend? Er moet toch een mens zijn die haar mist, die van haar heeft gehouden? Kan het zijn dat je sterft zonder dat er iemand ook maar een traan om laat? Het was voor haar moeilijk dat te bevatten. Het was voor haar ook een beangstigende gedachte.

Soms pakte ze een bloem van het graf van haar moeder en legde die op de zanderige plek, onder het kunststof bordje met de naam en de twee data. De geboorte datum en de datum van het sterven. Krap dertig jaar zat daar tussen. Dertig jaar leven. Met haar vingers als de tanden van een kam harkte ze dan de zanderige rechthoek wat aan en verwijderde takjes en bladeren die er door de westenwind waren opgewaaid.

Als ze bezig was met het verzorgen van het graf van haar moeder, vertelde ze over de afgelopen dagen, over haar kinderen en hoe goed ze het deden. Soms zong ze ook het lievelingsliedje van haar moeder, vaak met een dichtgeknepen keel. Wanneer ze haar taak had volbracht bleef ze steevast een paar minuten staan, haar blik gericht op de zwarte grafsteen, op de naam van haar moeder die daar in zilverkleurige letters stond gebeiteld.

Voordat ze ging sprak ze de naam van haar moeder een paar maal hardop uit omdat dat haar rustig maakte, maar ook omdat ze van mening was dat zolang je naam werd uitgesproken, je bestaan werd bevestigd en je nog voortleefde en niet werd vergeten.

Dat deed ze ook met de naam van de vrouw naast haar moeder. Ook haar bestaan moest worden bevestigd en ze mocht niet worden vergeten.

mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?

noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

voor wie ik liefheb wil ik heten.


Neeltje Maria Min
Uit: Voor wie ik liefheb wil ik heten
Bert Bakker, 1996