Afscheid


Zaterdagmorgen 10.00 uur. Het is koud op de begraafplaats. En stil. Af en toe klinkt het gekwetter van een opvliegende vogel en in de verte het monotone geruis van de stad. Verrassend is het dat er midden in de gekte van het dagelijks bestaan een plek is waar alles en iedereen even de adem lijkt in te houden.

De bijeenkomst in de aula liep over van diep gevoeld verdriet, maar ook van intense en warme herinneringen. De blankhouten kist was bedekt met bloemen in vele soorten en kleuren en geflankeerd door brandende kaarsen. Vreemd blijft het je te realiseren dat onder die bloemenpracht een levenloos lichaam ligt dat nooit meer zal spreken. Nooit meer zal zeggen dat het vandaag veel beter met hem gaat dan de dag ervoor. En ook nooit meer om een sigaretje zal vragen. Dood betekent het moeten missen van al die interacties. Van de vragende blik, de bescheiden glimlach en de warme handdruk.

Staand aan de groeve wordt er een gedicht voorgelezen van Mary Elizabeth Frye.

Do not stand at my grave and weep
I am not there. I do not sleep.
I am a thousand winds that blow.
I am the diamond glints on snow.
I am the sunlight on ripened grain.
I am the gentle autumn rain.
When you awaken in the morning's hush
I am the swift uplifting rush
Of quiet birds in circled flight.
I am the soft stars that shine at night.
Do not stand at my grave and cry;
I am not there. I did not die.

Het vers bood troost en de duizend winden van het gedicht bliezen de sporen van tranen voor het moment droog. Het uitbundige zonlicht verwarmde een heel klein beetje. En de sneeuwklokjes die her en der boven de donkere aarde uitkwamen, gaven hoop voor de toekomst.